Naast de dagelijks terugkerende verschrikking die wiskunde heette, was het dieptepunt van het jaar tijdens mijn middelbare schooltijd toch wel de ‘Bosloop’. In een verplicht wit (dus dikmakend) t-shirt en in een korte broek waar mijn korte beentjes toen al niet van gecharmeerd waren, moesten we drie kilometer door het bos rennen. Het laatste stukje voerde ons met rood hoofd en al langs een aantal volle klaslokalen. Klassen die in het vijfde uur op donderdag altijd véél voller zaten dan op elk ander moment van de week.
We kregen drie weken de tijd om de limiet van twintig minuten te halen en zodoende voor dit onderdeel met een 6 “beloond” te worden. Van de zes jaar dat mijn voorderest zeer aangenamen middelbare schooltijd duurde, haalde ik de limiet alleen de eerste twee jaar. Ondertussen had ik klasgenoten die volgens het geldende beoordelingssysteem een 10 of zelfs een 11 haalden voor dit onderdeel. En geen greintje pijn. Ik ontwikkelde een hartgrondige hekel aan rennen.
Afgelopen najaar begon ik voorzichting met rennen. Omringd door vriendinnen die bijzonder goed in hun sportieve vel zaten, leek dit een logische stap. Toen ik relatief snel de beruchte drie kilometers af kon leggen die me vroeger steevast lage cijfers voor gym bozorgden, riep ik met mijn grote mond “Bij Maastrichts Mooiste ren ik de 10!” 10 juni is het zo ver en mijn logge lichaam is er eigenlijk nog niet aan toe. Maar wie A zegt… gaat van A naar B. Ook als er tien kilometers tussen zitten om in een uur te overbruggen.