Het is mijn beurt bij de Vodafone-winkel aan de reparatiebalie.
“Als ik mijn telefoon gebruik, waar je een telefoon tegenwoordig voor gebruikt, zoals bellen en mailen, dan valt ie na een half uur uit.”
De jongen aan de andere kant van de balie kijkt me nauwelijks aan, zegt niets en gebaart dat ik hem mijn toestel moet geven. Hij haalt ‘m uit elkaar.
“Je batterij staat bol, dat zien we wel vaker.”
De jongen grabbelt in een laatje onder de balie, haalt er een batterij uit, steekt die batterij in mijn telefoon en geeft het toestel weer terug. Zonder me aan te kijken.
“Nu zou ie ’t weer moeten doen.”
“Bedankt.”
Ik blijf nog even staan en probeer de blik van de jongen te vangen. Ik wacht op de financiële afhandeling van zijn ‘reparatie’. Maar de jongen heeft zich inmiddels in een andere telefoon verdiept en lijkt me alweer vergeten. “Dankjewel hè!” roep ik en loop met een grote glimlach de winkel uit.
Op communicatiegebied scoort de reparatiejongen geen hoog cijfer, maar voor verdienstelijkheid (om er maar eens een ouderwets Nederlands woord tegenaan te gooien) krijgt hij een dikke tien.