Foto: Beeldbank Rijkswaterstaat
Donderdagavond onder de douche bij het zwembad:
“Moeten we een melding doen van huiselijk geweld, of ga je ons nu vertellen dat je tegen een deur bent aangelopen?”
“Het was een paard.”
“Wow, mishandeld door je huisdier.”
“Ehm ja, zoiets.”
Donderdagochtend, in kekke sportoutfit in de buitenlucht:
S en ik lopen hard (niet zo heel hard, maar het is zeker geen slenteren), want we zijn goed bezig. Die 10 kilometer in juni gaan we met gemak nailen. “Hee kijk, er staan beestjes”, roep ik enthousiast, vlak voordat we natuurgebied Kleine Weerd betreden. Die beestjes zijn magere paarden met klittende manen en een hoop stront in hun staart, maar verder zien ze er wel lief uit. Ze lopen op het pad waar wij overheen willen rennen. We gaan van het pad af om ze met een ruime boog in te halen. Ze komen ons achterna. We krijgen een hartverzakking. Eén paard steigert en kletst met een hoef tegen mijn bovenbeen. We gaan er vandoor.
Ik heb al heel wat blauwe plekken opgelopen in mijn leven (een verbouwing van een maand of acht wil wel helpen), maar deze slaat alles, zowel in omvang als in het aantal kleurschakeringen. In tegenstelling tot paaltjes en stoepranden die ik wel eens over het hoofd zie en de tafelhoeken en deurposten waar ik dagelijks mee bots omdat ik mezelf smaller inschat dan de werkelijkheid, heeft dit exemplaar bijzonder weinig met mijn eigen lompigheid te maken, vind ik. En toch overkomt mij dit en niet iemand anders…