Ik was bloedserieus toen ik me vorige week voornam iets aan mijn overgewicht te doen. Ik kan namelijk wel janken als ik mezelf in de spiegel bekijk. Als ik in een pashokje met genadeloos tl-licht heb eprobeerd mezelf in een broek of truitje maat XL te wurmen, ben ik de rest van de dag niet te genieten. En dat is zielig voor de leuke jongen uit de trein.
Ik begon goed, zoals gewoonlijk. Ik verhoogde de frequentie van het sporten en voegde zwemmen en rennen toe aan het vaste repertoire van bodytraining en steps. Ik deed boodschappen op momenten dat ik geen honger had, haalde niets lekkers meer in huis en kwam dus ook niet in de verleiding. Bovendien ging ik (toevallig) steeds meer uren werken, wat gunstig was, want mijn werkgever promoot een gezonde levensstijl met gratis fruit, overal watertanks, en gezond fairtradevoedsel in de kantine.
Maar na een paar dagen ging het mis. Een collega besloot op appelgebak te trakteren ‘gewoon omdat het mooi weer is’ en het woord ‘nee’ kreeg ik ineens mijn mond niet meer uit. Een vriend bood een gratis Moluks buffet aan; weigeren geen optie. Mijn schoonouders bakten frietjes. En gister nam de leuke jongen uit de trein, attent als altijd, een heerlijk romig witte, onweerstaanbare chocoladeletter voor me mee. Tot overmaat van rampxc2 besloot mijn rechterenkel in de blessurestand te schieten, waardoor het sporten in de wacht moest.
Sinds mijn goede voornemen zijn er al twee kilo’s bijgekomen. Het is de hoogste tijd voor een slecht voornemen. Ik had ook gewoon tot 1 januari moeten wachten.