We kwamen er op de fiets, maar in een fietsenstalling was (uiteraard) niet voorzien. En daar stonden we dan, de leuke jongen uit de trein en ik.
Ik had mijn best gedaan. Een vrolijk jurkje, netjes tot aan de knie. Daaronder een glimmende, huidkleurige panty (met een beginnende ladder bij mijn dikke teen, onzichtbaar voor wie het niet wist). Pumps, oorbellen en armbandjes in dezelfde, bijpassende kleur. En een diadeem in mijn keurig gekamde en pas geverfde haar.
Toch ben ik nooit een vreemdere eend in de bijt geweest. Misschien viel niet zozeer mijn kleding op, als wel mijn grote ogen en mijn openvallende mond. De meeste andere bezoekers liepen er uiterst zelfverzekerd rond. Kin omhoog. Catalogus onder de in bont, tweed, of kant gestoken arm.
De Tefaf.
Prachtige dingen gezien. Blijkbaar overtuigend verliefd naar een ketting (of moet ik collier zeggen) gekeken. Want de verkoopster (of hoe moet ik haar noemen) ging meteen demonstreren dat dit witgouden exemplaar met kleine diamantjes in elkaar geritst kon worden tot een armband.
Maar bij elk nieuw kunstwerk ging ik me ongemakkelijker voelen. Zeker bij de kunstwerken waarop een stickertje kleefde: verkocht!
Van de bedragen die bij de Tefaf worden uitgegeven, kan het schoolgeld betaald worden van alle kinderen in een gemiddeld ontwikkelingsland. Om maar even iets belangrijks te noemen.
Bevoorrecht dat ik het een keer heb mogen meemaken. En absoluut het ongemak waard: weer een hele trits nieuwe linkedinvriendjes en hoogstwaarschijnlijk een paar nieuwe schrijfopdrachten.