Brussel. Een stad waar ik van houd zonder dat ik begrijp waarom.
De dichtgetimmerde ramen, de zwervers, de kapotte stoepen en het royaal rondgestrooide afval; ze doen pijn aan mijn ogen. Pas bij goed kijken, vallen de dikke houten deuren op, de ornamenten aan de oude geveltjes, de verscholen groene tuintjes en balkonnetjes. De geur van urine en zweet overstemt op veel plaatsen die van verse wafels en oosterse specerijen. Maar toch, als ik langer dan 3 maanden niet in de Belgische hoofdstad geweest ben, begint het te kriebelen. De plekken die ik het hardste mis, zijn de plekken waar nog nooit iemand van het woord ‘klantvriendelijk’ heeft gehoord.
Bij Café de Walvis met zijn zenuwachtige jazzmuziek, witte Veddetjes van de tap, heerlijke maaltijdsoepjes en perfect uitzicht, kun je naar de bediening zwaaien tot je een ons weegt. Als je vervolgens aan de bar gaat bestellen, krijg je nog net niet te horen dat je niet zo ongeduldig moet zijn. De diepe zucht en rollende ogen maken dat ook wel zonder woorden duidelijk. We hebben er lang gezeten afgelopen weekend en zelfs nog een tweede Veddetje besteld.
Of neem Au Bon Bol. In dit onooglijke tentje wordt de lekkerste noodlesoep geserveerd van het noordelijk halfrond. Het is fascinerend om te zien hoe het kleine vrouwtje met de sterke bovenarmen die noodles vers staat te draaien. Maar veel korter af dan hier, kun je niet bediend worden. En de frisdrank komt in blik. We hebben er alweer heerlijk gegeten afgelopen weekend. En voor het eerst haalde ik de bodem van de kom!
Van de St. Gorikshallen met zijn prachtige interieur waar oude mannetjes schaak spelen en verliefde stelletjes op de banken zitten, is het algemeen bekend dat er binnen niet bediend wordt. De toiletten zijn er een beetje viezig en de toiletjuffrouw doet aan een boze heks uit een sprookje denken. Toch gaan we er altijd naartoe als we in Brussel zijn. Van de twee mensen achter de toog ging er 1 eten terwijl er nog 6 mensen stonden te wachten. Nummer 2 deed een poging het wereldrecord sloomheid te verbreken en kon niet meer dan 2 drankjes onthouden zonder opnieuw te vragen ‘wat het ook alweer moest zijn’. Na 15 minuten aan de toog en zelfs nog geen blik van deze jongeman was ik er klaar mee. Afgelopen weekend liep ik er voor het eerst onverrichter zake naar buiten. Zonder Brugs wit, huisgemaakte ijsthee of pecheresse.
En zo werd het de hoogste tijd om af te wijken van de geijkte paden. De ene aangename verrassing volgde de andere. De route van de Basiliek van Koekelberg terug naar het hotel bleek prachtig: door brede straten met statige herenhuizen en veel groen. Per ongeluk belandden we in de Kruidtuin, die op een steenworp afstand van het hotel bleek te liggen. Er stond nog veel in bloei en het gonsde er van de activiteit van hommels en vlinders. We sloten onze minivakantie af in een onopvallend cafeetje waar we neerstreken omdat we te vroeg waren voor de trein maar te laat om nog iets te gaan doen. De ontvangst was er allerhartelijkst en de prijzen laag. Als kers op de taart ontdekten we er een biersoort die meteen in onze ‘zomer-top-3’ terechtkwam.
Zou dat het zijn? Houd ik van Brussel vanwege het onverwachte? Vanwege de tegenstellingen? Of omdat ik er telkens iets nieuws ontdek?
Ik hoef het niet te begrijpen.
Ik moet telkens terug.