Lieve A,
Het logeerpartijtje zit er weer op en we zijn moe maar voldaan, de leuke jongen uit de trein en ik. Om tien over zes vanmorgen vond jij het welletjes en begon je te vertellen. Jij bent vrolijk en vol energie zodra je je ogen open doet. Je lijkt wat dat betreft helemaal niet op mij. Dansen, springen, tekenen en kusjes geven aan alle knuffelbeesten. Je kunt jezelf uren vermaken. De televisie aanzetten zodat je even rustig blijft zitten, werkt bij jou niet. Je keurt de televisie geen blik waardig. Wat heel goed is natuurlijk.
Toch ben je niet meer zo gemakkelijk in de omgang als een paar maanden geleden. Het woord ‘nee’ maakt geen indruk meer. Pas als we je vastpakken en onze stem verheffen, besef je dat het menens is. De eerste boterham leverde strijd op vanmorgen. Ik werd boos. Jij huilde tot drie keer toe dikke krokodillentranen. We wonnen allebei een beetje. Ik kreeg het voor elkaar dat je een gezonde bruine boterham met fricandeau at, terwijl je bedelde om zoetigheid. Maar de korstjes liet je liggen. Al was ik op mijn kop gaan staan, het zou niet geholpen hebben. Je zou er wel om hebben kunnen lachen.
Ondertussen verbeter je nog steeds je verleidingstechnieken. Je lacht en zwaait naar iedereen. Maakt soms zelfs een praatje. ‘Fiets’ en ‘woef’ zijn je favoriete gespreksonderwerpen die je toelicht in verder nog onverstaanbare zinnen. Vrouwen tussen de 25 en de 35 die de leuke jongen uit de trein met je zien lopen, krijgen meteen rammelende eierstokken en dreigen spontaan verliefd te worden. Jongere meiden roepen vooral ‘oooooh’ en ‘aaaaaah’ als ze je zien.
Je begrijpt ontzettend veel voor een ukkie van anderhalf. Jij zei ‘poept’. Ik zei ‘schone luier’. En voor ik het wist, had je al een luier uit de tas gepakt. Als ik ‘naar buiten’ zeg, loop jij al naar de kapstok voor je jas. We moeten gaan uitkijken wat we tegen elkaar zeggen, want er ontgaat je niets.
Na je middagdutje kroop je bij de leuke jongen uit de trein op schoot. Hij mocht je een hele tijd knuffelen. Ik smolt.
Kom je snel weer logeren?
Liefs,
L