“I’m a lucky man. I see you. A beautiful woman. A beautiful angry woman. I’m so lucky.”
Station Sint Niklaas, 17.00 uur. Ik heb net een sollicitatiegesprek achter de rug om groepsbegeleider te worden voor een uitwisselingsproject met een land in West-Afrika. Inmiddels twijfel ik eraan of dat verstandig was. Ik wacht op de trein naar Luik. Naast mij op het bankje zit een man, uit Ghana of Nigeria of een ander Engelstalig land in die buurt. Hij achtervolgt me al twintig minuten en blijft tegen me praten ook al zeg ik al vijftien minuten niets meer terug.
Zonder een hele groep mannen over één kam te willen scheren, kan ik na 34 jaar wel concluderen dat ik bijzonder in de smaak val bij mannen van West-Afrikaanse afkomst. Dat heeft niets met mijn inhoud te maken (het zal ze worst wezen of ik intelligent ben of gevoel voor humor heb), maar alles met mijn verpakking. Meer specifiek: de omvang van mijn achterwerk.
Hij komt naast me lopen in de winkelstraat. Niet op gepaste afstand, maar in mijn ‘comfort zone’. Hij begint te orakelen over hoe mooi ik ben. Ik vraag hem vriendelijk om weg te gaan. Dat helpt niet. “If you want, I follow you everywhere.” Nee, dat wil ik dus niet. Ik loop het station binnen en koop een treinkaartje. Hij staat zo dicht achter me dat ik bang ben dat hij mijn pincode kan lezen. Ik schreeuw tegen hem dat hij op moet rotten. Hij is niet onder de indruk. De man achter het loket lijkt het wel grappig te vinden.
Ik neem de trap naar het perron, in de hoop dat mijn belager geen trek heeft in de trap en zijn achtervolging staakt. Helaas. Terwijl ik de treden tel, voel ik zijn ogen branden. Ik kijk niet achterom, maar ik wed dat hij verwoede pogingen doet om onder mijn jurkje te kijken. Met een kleine ‘hijg’ in zijn stem hoor ik hem zeggen “You’re a strong woman.”
Het is niet de eerste West-Afrikaan die ik probeer af te schudden, wel de hardnekkigste. Ik besluit om niets meer tegen hem te zeggen. Ik ga op het perron zitten en pak de krant. Ik lees, maar versta jammer genoeg perfect wat hij allemaal zegt. “You have something all African men want. They want to touch. I want to touch.” De haren in mijn nek gaan rechtop staan en ik heb zin hem een klap in zijn gezicht te geven. Maar het perron is nagenoeg leeg en misschien slaat hij wel terug. Ik sla de bladzijde om. Hij loopt weg. Opgelucht haal ik adem. Al durf ik nog niet te bewegen. Kwam die trein nu maar!
Zo veel geluk heb ik natuurlijk niet. De trein laat op zich wachten en even later zit hij weer naast me. Ik kijk niet opzij en doe alsof ik verder lees. Hij legt een papiertje op mijn schoot. “Call me. Please call me. You can allways call me. At night, in the morning. Please.”
De trein komt. Zonder om te kijken stap ik in. Omdat ik goed ben opgevoed, neem ik het papiertje mee om het in de trein in de prullenbak te gooien. Verwacht hij echt dat ik na deze onplezierige ontmoeting nog een woord (of andere dingen) met hem wil wisselen? Dan heeft hij geen plank voor zijn kop, maar een complete betonnen bunker.
Zin in een man waar je nooit meer vanaf kom? Bel Amin op +32 466105381.