
“Gaat dat wel op slippers?”
De leuke jongen uit de trein was nog niet bij het einde van zijn vraag, of ik lag al op de grond.
We sliepen uit. Zagen dat de zon scheen. Pakten onze badlakens en wat te eten en drinken. Stapten in de auto. Togen naar het zwembad in Gulpen. Genoten van prachtig weer en ijskoud water. Aten een ijsje. Bespraken de plannen voor de rest van onze vakantie.
Rond 17.30 uur pakten we ons boeltje bij elkaar en verlieten het zwembad. Door het draaihek aan de zijkant wurmden we ons naar buiten. “Hee, kijk, perfect, de auto staat recht voor de uitgang.” En in plaats van braaf om te lopen naar het begin van de parkeerplaats namen we het grashellinkje naar beneden.
Eén voet bleef staan achter een graspol. De rest van mijn lijf viel een andere kant op. En ik voelde meteen dat het mis was.
Ik kan wel wat hebben qua pijn, maar dit keer stonden de tranen meteen in mijn ogen. (Er zijn legendarische verhalen over mijn pijngrens. Zoals die keer dat ik met een lelijke snee in mijn been thuiskwam en mijn moeder vroeg wanneer dat gebeurd was. Dat was dus een paar uur daarvoor, toen ik mijn been open haalde aan een roestige spijker. Maar ik had geen kik gegeven, vroeg een vriendje om een pleister en ging door met spelen. Daardoor is het wel een bijzonder lelijk litteken geworden…).
De leuke jongen uit de trein zag mij wit wegtrekken en verloor langzaam de hoop dat ik ‘slechts’ mijn enkel had verstuikt. Uren later bij de eerste hulp kwam de bevestiging dat de vakantie compleet om zeep was: “Dat is stuk.”
De vrouw die mijn botten had gefotografeerd, was een vrouw van weinig woorden.
Aan onze drie weken vakantie hoeven we ook niet veel woorden vuil te maken.
De vakantie begon en eindigde op woensdag 19 augustus.

Pingback: Ik spring bijna over een heg | Ja, nee, misschien, bij buien