Iedereen wil luisteren, maar dan moet je wel iets vertellen

Het heeft er geen f*ck mee te maken dat niemand luistert.

Mijn papa en mama vertelden altijd dat we ze alles konden vertellen. Dat alles bespreekbaar was. En ik wist dat ze het meenden. Maar ik praatte niet. Niet echt. Niet met mijn ouders, niet met mijn vrienden, niet met mijn partner. Als ik echt ergens mee zat, schreef ik het in mijn dagboek.

De Lieke-manier

Dus schreef ik over het vriendje dat helemaal niet in mij geïnteresseerd bleek, maar alleen seks wilde. En me – toen ik niet snel genoeg meewerkte – inruilde voor een meisje dat ouder en meer ervaren was. Over de vriendin die niet meer naar me omkeek en zelfs mijn verjaardag vergat toen ze een vriendje had. Over mijn ‘vlucht’ naar die camping in Zuid-Frankrijk omdat ik niet wist wat ik met mijn toenmalige relatie aan moest. Het baanaanbod dat er op dat moment ook lag om twee maanden voor de economieredactie van De Limburger te schrijven. Wat rationeel gezien de betere optie zou zijn. En waar ik dus nee tegen zei. Ik besliste zulke dingen wel even zelf. Op de impulsieve Lieke-manier. Niet nadenken maar doen, dat kan ik goed. Nee zeggen op dat huwelijksaanzoek die zomer en daarmee de relatie om zeep helpen, in plaats van bespreken dat die vraag voor mij totaal onverwacht kwam, en dat ik niet voor niets op die camping in Zuid-Frankrijk zat.

Niet te diep

Uren bellen met mijn beste vriendin over welk jurkje we naar dansles aan zouden trekken, of naar een feestje. Dat wel. Wat voor cadeautje we voor jarige vrienden zouden kopen, wat we in het weekend gingen doen, dat we iets niet mochten van onze ouders, of dat we de ouders van sommige vrienden zo raar vonden. Dat we een bepaalde jongen leuk vonden ook nog wel. Heel misschien dat we ergens onzeker over waren. Maar we doken niet te diep onder de oppervlakte.

Een mededeling (geen vraag, geen overleg)

Fast forward naar 20 jaar later. “Niet samenwonen, niet trouwen, geen kinderen.” Ik wist het zeker op het moment dat ik dat tegen de leuke jongen uit de trein riep. Tot het uit praktische overwegingen toch verdomd handig was om wel te gaan samenwonen. En ik natuurlijk ook al lang had bedacht dat we het heel leuk hadden samen, ook al zagen we elkaar meestal alleen in het weekend. In het weekend moesten we zo veel – zeker als ik naar Maastricht kwam – dat we te weinig tijd hadden voor elkaar. Maar dat werd dus een mededeling: “Ik kom over een paar weken definitief terug naar Maastricht, jouw appartement is te klein, dus we moeten even iets voor ons samen zoeken.”

Handenbinder, geldverslinder… Of?

Het moment dat mijn totale aversie tegen baby’s (wat moet je ermee, hulpeloze wezens, handenbinders, geldverslinders en de wereld is al overbevolkt genoeg) omsloeg naar twijfel, deelde ik niet. Ik schrok ervan. In stilte. Een huilende baby ging me altijd op mijn wekker, ik kon dat geluid niet horen zonder onwijs slechte zin te krijgen. En als ik een peuter zag stampvoeten in de supermarkt dacht ik: “Dit nooit!” (En dat lijkt me nog steeds een hel). Tot ineens soms het gevoel naar boven kwam dat ik een huilende baby best wilde troosten. Tot ik mezelf soms, als ik iets heel grappigs meemaakte of juist iets heel stoms deed, betrapte op de gedachte: “Dit is een leuke anekdote/wijze les om later aan mijn kind te vertellen.” Tot ik merkte dat ik een vertederde blik in een willekeurige kinderwagen wierp.

Dus dropte ik na een tijdje de bom: “Ik wil misschien toch een kind.” Een mededeling zonder uitleg. Het was een gevoel. Een gevoel dat ik niet kon verworden. Rationeel gezien leek (en lijkt) het me nog steeds helemaal niet handig om een kind te hebben. In mijn totaal ongeorganiseerde en spontane leven dat van laatste moment beslissingen aan elkaar hangt. “Oh ik moet voor een opdracht daar en daar heen, even bellen of die en die thuis is, kunnen we misschien samen eten, hee kijk een vogel! … Oh wacht, ik heb nog ergens een kind bij de opvang.”

De leuke jongen uit de trein had zich er al lang bij neergelegd dat er geen kinderen zouden komen en had daar inmiddels vrede mee. Sterker nog, hij weet het inmiddels hartstikke zeker. Het gesprek waarom hij juist wél graag kinderen wilde, wat in het begin van onze relatie dus zo was, hebben we nooit gevoerd. Waarschijnlijk omdat ik zo stellig was in mijn anti zijn. De pogingen om te bespreken waarom ik het een aantal jaar later wél wilde, bleven pogingen. “Het is een gevoel.”

Niet nadenken is genieten

Zo kan ik nog wel even doorgaan. Over dingen die gebeurden en waar ik iets van vond. Of iets bij voelde. Opmerkingen die ik liet passeren. Voorvallen waar ik lekker zelf op ging zitten broeden. Of die ik wegstopte om er niet meer over na te denken. Wat ook een vorm van genieten is, dat wel. Want dat ik in mijn weekje Nice nauwelijks verder dacht dan welke hoek ik om zou slaan, daar werd ik ontzettend blij van. Ik kwam serieus een stuk uitgeruster thuis dan dat ik vertrok.

Niet praten is, ehm… mijn default setting

Maar dat niet praten… Het zou wel eens een belangrijke bijdrage kunnen zijn aan de staat waarin ik mij bevind, de staat van onrust, chaos en vergeetachtigheid. Natuurlijk in combinatie met het ‘simpele’ feit dat ik veel te veel opdrachten heb aangenomen en me ook verantwoordelijk voel voor een hoop vrijwilligerswerk omdat ik de goede doelen erachter zo mooi vind. Hoe vaak ik ondertussen ook denk: “Ik lijk wel gek dat ik dit nu zit te doen, terwijl ik ook nog dat en dat en dat moet doen.”

Dus prik maar, duw maar, trek maar. Leg je vinger op de zere plek (ook al heb ik je nooit verteld waar het pijn doet). Rammel aan me, schud me door elkaar. Vraag door zoals ik dat zelf in interviews doe. Stel dezelfde vraag op een andere manier. Misschien huil ik, maar daar hoef je niet van te schrikken. Por me, steek me, sleur het uit me. Zet die knijpvingertjes waar mijn papa me soms mee de trap op joeg gerust in mijn nek. Ik denk dat het goed voor me is.

Maar niet altijd.

Soms.

Moeten we in stilte een wijntje drinken.

Of besluiten dat we er verdomd leuk uit zien in dat ene jurkje.

Oei ik groei?

Eenzaam op kantoorAls ik ’s ochtends wakker word en denk ‘Ik doe maar wat, vandaag val ik door de mand’, dan weet ik dat ik toe ben aan vakantie. Dingen draaien vierkant, lopen in de soep, gaan om zeep. Ik heb/ben chaos. Dat is te merken aan allerlei stommigheden. Ik noem er een paar uit de afgelopen weken:

  • Ik open op dinsdagmorgen mijn mailbox en zie het laatste mailtje van maandagmiddag nog bij de concepten staan. Niet verstuurd dus, terwijl ik had beloofd het op maandag te sturen. Ik ga alsnog de deadline wel halen, maar om dit soort dingen kan ik echt boos worden op mezelf.
  • Ik stuur een factuur en krijg meteen een mailtje terug dat het bedrag niet klopt. Mijn verwarde brein had blijkbaar bedacht dat 300 euro plus 21 procent BTW samen 636 euro is. Dat is zelfs voor mijn matige rekenkunsten wel erg slecht.
  • Ik loop naar mijn werkplek en bedenk halverwege dat ik met de auto had moeten gaan, omdat ik over een uur een afspraak in een andere stad heb.

Maar de chaos beperkt zich niet tot mijn werk:

  • Ik laat de deur van de schuur ’s nachts open staan. Wagenwijd open, wel te verstaan. Wat een geluk dat onze fietsen, ladders en tuinspullen niet zijn verdwenen.
  • Ik ga naar bed zonder het licht in de woonkamer uit te doen.
  • Ik ben voortdurend dingen kwijt die vervolgens gewoon op mijn hoofd blijken te staan (zonnebril), in mijn zak zitten (sleutels), of die ik zelfs in mijn hand heb (pen, telefoon). Terwijl ik zoekend door het huis dwaal, erger ik me aan al die dingen die niet af zijn. De magnetron op de grond. Het kale peertje boven de eettafel. De televisiekast die gangkast moet worden. Niet bevorderlijk voor mijn humeur. Let it goooo.

Groeipijnen die horen bij het succes van mijn bedrijf? Groeipijnen die horen bij het volwassen worden (daar moet je op je 37e misschien toch eens aan beginnen)? Of tekenen van iets ergers? Gaat het echt beter na een paar dagen vakantie? Ik hoop het. Vooral ook voor de leuke jongen uit de trein en andere mensen om mij heen.

Ondertussen is mijn leven niet alleen miserie. Integendeel. Lang leve de lente. Ik ben een blij ei als ik met een goed boek in de zon zit. Ik geniet van fluitende vogels, van mijn handen in de aarde, van de zoemende vliegbeesten die alle gaatjes van het insectenhotel vullen.

En ook al weet ik niet of ik ooit mijn passie en mijn waarom ga vinden, toen ik vorige week een mevrouw van ver in de 70 interviewde over haar tomeloze inzet voor de 55+ vereniging voelde ik me bevoorrecht dat ik haar verhaal mocht opschrijven. Ik heb hoe dan ook een van de leukste banen ter wereld.

20180422_171440.jpg20180422_171452.jpg