Te veel werk, chaos, vergeetachtigheid, nee zeggen, een manier vinden om te onthouden wat ik ook alweer aan het doen was, de ene taak afronden voor ik aan de andere begin, focus houden, beter plannen, tarieven aanpassen. Daar hadden we het vanmorgen over in mijn therapiesessie. De reden om in therapie te gaan, was immers – in eerste instantie – dikke, vette werkstress en alles wat daar aan vast hangt.
“Lieke, heel georganiseerd en planmatig ga je nooit worden. Een beetje chaos hoort bij jou, net als impulsief en spontaan zijn. Je bent creatief en creatieve mensen passen niet in hokjes. Dat moet je ook niet willen, dat maakt jou juist zo leuk.” Aldus mijn therapeut. Waarna ze zich haastte om te zeggen dat dat natuurlijk niet het enige is dat mij leuk maakt.
Het gaat beter dan dat het ging, maar het is nog niet zoals het was of hoe het volgens mijn gevoel moet zijn. Het komt té vaak voor dat ik mijn agenda open klik en niet meer weet wat ik ging opzoeken of dat ik aan het eind van de werkdag een e-mail bij de concepten zie staan omdat ik vergat op verzenden te klikken.
Wat ik kan doen om me beter te concentreren, weet ik natuurlijk al lang. Ik kon het lijstje zo opnoemen: – Maak een lijstje 😉 – Doe 1 ding tegelijk. – Zet alle notificaties uit. – Verdeel je tijd in blokken: plan bijvoorbeeld een uur waarin je alleen je e-mails beantwoordt en plan een uur om door je sociale media te scrollen. – Stel prioriteiten. – Neem regelmatig pauze en ga dan liefst naar buiten.
“Ja dat helpt allemaal. Maar weet je, jij moet eerst eens helemaal afschakelen. De cortisol naar beneden. Wedden dat je daarna een stuk minder vergeet?”
Nog even volhouden tot 12 september dus 😀
Dit is de korte samenvatting van een sessie van bijna anderhalf uur. Natuurlijk ging het gesprek veel dieper. Soms brandde er een traan en had ik geen idee waarom. Niet alleen haar vragen, ook haar complimenten raken blijkbaar mijn emoties. Toch was het fijn. Na mijn vakantie staat er nog 1 afspraak. Ik ben benieuwd hoe het dan met me gaat.
Ze hoefde het woord ‘vader’ maar te noemen en ik begon te huilen. En mijn vader kwam héél vaak voorbij vanmorgen.
Na de intake – door familieomstandigheden van haar al zes weken geleden – had ik vandaag mijn eerste echte therapiesessie. “De rondjes zijn de vrouwen, de vierkanten zijn de mannen, de inkeping is de kijkrichting. Leg je gezin neer zoals het vroeger was.”
Legde ik mijn ouders naast elkaar, want altijd op één lijn waar het hun kinderen betrof, of tegenover elkaar, omdat ze ook zo veel van elkaar verschilden? En wat deed ik met mijn broertje, waar ik nog niet echt een band mee had toen we nog allemaal thuis woonden, maar later wel toen hij als veertienjarige bij mij bleef logeren en met mijn vrienden mee op stap mocht?
Ik raakte af en toe gefrustreerd. Als zij vroeg ‘maar hoe was dat dan?’ of ‘spraken jullie daarover?’ en ik me dat niet meer kon herinneren. En dan huilde ik weer. Soms zo hard dat ik niet meer kon praten.
Split, Kroatië
Wat doe ik hier?
De aanleiding om in therapie te gaan, was dat mijn lichaam én mijn hoofd aangaven dat ik niet goed bezig was in combinatie met de bezorgde blik van de leuke jongen uit de trein. De flitsen voor mijn ogen. De hartkloppingen. De vermoeidheid. De vergeetachtigheid. Misselijk. Warrig. Chaos. Zo’n drie keer per dag ergens staan en niet meer weten wat ik er ging doen. E-mails waarvan ik dacht dat ik ze verstuurd had, die een dag later nog bij mijn concepten stonden. Afspraken die mijn agenda nooit haalden. Vaak moest ik mijn improvisatietalent aanwenden om niet door de mand te vallen. “Nee hoor, ik was het niet vergeten.”
Dat gaat allemaal beter. Chaos houd ik altijd, zo zit ik nu eenmaal in elkaar, maar het is een stuk minder. De flitsen en de hartkloppingen heb ik al een paar weken niet meer gehad. Ik heb iets meer energie, al houdt het nog niet over. Misselijk was ik toen ik vorige week in Split na het royale voor- en het hoofdgerecht ook nog aan het dessert begon: een stuk chocoladetaart. Een heel ander soort misselijkheid dan de knoop die de afgelopen tijd zo vaak in mijn maag lag.
Het kwam vooral door de enorme hoevelheid werk dat het niet goed met me ging, had ik bedacht. En dat is er zeker een onderdeel van. Want nu ik ben gestopt met WijLimburg en nu ik weet dat een paar wachtdiensten voor Chemelot van me worden overgenomen, voel ik me beter. Ik heb het gevoel dat ik alles op tijd af kan krijgen wat er nu op mijn bord ligt, zonder in 45-urige werkweken te belanden. Misschien lukt het zelfs in 36 uur en houd ik het eindelijk vol om de woensdagochtend te reserveren voor zwemmen en koffiedrinken.
Blood thicker than mud?
Maar er is natuurlijk veel meer aan de hand. Dat ik geen prater ben (zie vorige blog). Dat ik zo hard mogelijk van conflicten wegvlucht om de confrontatie maar niet aan te gaan. Dat ik een groot talent heb voor het bewaren van de lieve vrede ten koste van mezelf. Dat de leuke jongen uit de trein en ik soms zo boos zijn op elkaar, om niks, of niet veel. Dat ik terugkijk op een fijne jeugd, maar het mis om hechte familiebanden te hebben.
Je vrienden zoek je uit en ik houd ontzettend veel van mijn vrienden. Als er met iemand iets is, laat ik alles uit mijn handen vallen om er voor hem of haar te zijn en andersom. En hoe leuk was het dat ik gisteren zomaar ineens in Kerkdriel zat en aan tafel schoof bij het mooie gezin van studievriendin A? Het was genieten. Maar als ik terugdenk aan het feest dat de leuke jongen uit de trein en ik begin 2019 gaven en waar bijna niemand van mijn familie was, doet dat nog steeds een beetje pijn. Terwijl het een fantastisch feest was dat ik voor geen goud had willen missen.
Als ik rondloop op een familiedag van zijn familie (twee weken geleden), zelfs als ik rondloop op een super verdrietige crematie in zijn familie (afgelopen woensdag) dan voel ik zo veel warmte. Nichten en neven die ook vrienden van elkaar zijn. Zwagers die wekelijks met elkaar kaarten. Zussen die ieder jaar samen oud & nieuw vieren. Nichten, neven en tantes die op elkaars kinderen passen. Elkaars hond uitlaten. Elkaars planten water geven. De jaarlijkse ‘wedloop’ wie het eerst de stekjes van mijn schoonvader aan het bloeien heeft. Terwijl ik me nauwelijks kan herinneren wanneer ik mijn ooms en tantes voor het laatst zag om over nichten en neven maar helemaal te zwijgen.
De familiedag aan mijn mama’s kant sneuvelde een paar jaar geleden en niemand voelde zich geroepen er nieuw leven in te blazen. Met de familie van mijn papa heb ik ook nauwelijks contact, terwijl zijn zus de enige nog levende persoon is die mijn papa haar hele leven heeft gekend. Ik zou haar zo veel kunnen vragen… Willen vragen…
Trauma
Therapie dus. Anderhalf uur lang peuterde zij in mijn familiewonden en in het trauma dat het plotselinge overlijden van mijn papa heeft veroorzaakt. Het is voor het eerst dat ik het zo noem. Trauma.
Als je er 19,5 jaar later anderhalf uur om huilt, zal het dat wel zijn.
Het heeft er geen f*ck mee te maken dat niemand luistert.
Mijn papa en mama vertelden altijd dat we ze alles konden vertellen. Dat alles bespreekbaar was. En ik wist dat ze het meenden. Maar ik praatte niet. Niet echt. Niet met mijn ouders, niet met mijn vrienden, niet met mijn partner. Als ik echt ergens mee zat, schreef ik het in mijn dagboek.
De Lieke-manier
Dus schreef ik over het vriendje dat helemaal niet in mij geïnteresseerd bleek, maar alleen seks wilde. En me – toen ik niet snel genoeg meewerkte – inruilde voor een meisje dat ouder en meer ervaren was. Over de vriendin die niet meer naar me omkeek en zelfs mijn verjaardag vergat toen ze een vriendje had. Over mijn ‘vlucht’ naar die camping in Zuid-Frankrijk omdat ik niet wist wat ik met mijn toenmalige relatie aan moest. Het baanaanbod dat er op dat moment ook lag om twee maanden voor de economieredactie van De Limburger te schrijven. Wat rationeel gezien de betere optie zou zijn. En waar ik dus nee tegen zei. Ik besliste zulke dingen wel even zelf. Op de impulsieve Lieke-manier. Niet nadenken maar doen, dat kan ik goed. Nee zeggen op dat huwelijksaanzoek die zomer en daarmee de relatie om zeep helpen, in plaats van bespreken dat die vraag voor mij totaal onverwacht kwam, en dat ik niet voor niets op die camping in Zuid-Frankrijk zat.
Niet te diep
Uren bellen met mijn beste vriendin over welk jurkje we naar dansles aan zouden trekken, of naar een feestje. Dat wel. Wat voor cadeautje we voor jarige vrienden zouden kopen, wat we in het weekend gingen doen, dat we iets niet mochten van onze ouders, of dat we de ouders van sommige vrienden zo raar vonden. Dat we een bepaalde jongen leuk vonden ook nog wel. Heel misschien dat we ergens onzeker over waren. Maar we doken niet te diep onder de oppervlakte.
Een mededeling(geen vraag, geen overleg)
Fast forward naar 20 jaar later. “Niet samenwonen, niet trouwen, geen kinderen.” Ik wist het zeker op het moment dat ik dat tegen de leuke jongen uit de trein riep. Tot het uit praktische overwegingen toch verdomd handig was om wel te gaan samenwonen. En ik natuurlijk ook al lang had bedacht dat we het heel leuk hadden samen, ook al zagen we elkaar meestal alleen in het weekend. In het weekend moesten we zo veel – zeker als ik naar Maastricht kwam – dat we te weinig tijd hadden voor elkaar. Maar dat werd dus een mededeling: “Ik kom over een paar weken definitief terug naar Maastricht, jouw appartement is te klein, dus we moeten even iets voor ons samen zoeken.”
Handenbinder, geldverslinder… Of?
Het moment dat mijn totale aversie tegen baby’s (wat moet je ermee, hulpeloze wezens, handenbinders, geldverslinders en de wereld is al overbevolkt genoeg) omsloeg naar twijfel, deelde ik niet. Ik schrok ervan. In stilte. Een huilende baby ging me altijd op mijn wekker, ik kon dat geluid niet horen zonder onwijs slechte zin te krijgen. En als ik een peuter zag stampvoeten in de supermarkt dacht ik: “Dit nooit!” (En dat lijkt me nog steeds een hel). Tot ineens soms het gevoel naar boven kwam dat ik een huilende baby best wilde troosten. Tot ik mezelf soms, als ik iets heel grappigs meemaakte of juist iets heel stoms deed, betrapte op de gedachte: “Dit is een leuke anekdote/wijze les om later aan mijn kind te vertellen.” Tot ik merkte dat ik een vertederde blik in een willekeurige kinderwagen wierp.
Dus dropte ik na een tijdje de bom: “Ik wil misschien toch een kind.” Een mededeling zonder uitleg. Het was een gevoel. Een gevoel dat ik niet kon verworden. Rationeel gezien leek (en lijkt) het me nog steeds helemaal niet handig om een kind te hebben. In mijn totaal ongeorganiseerde en spontane leven dat van laatste moment beslissingen aan elkaar hangt. “Oh ik moet voor een opdracht daar en daar heen, even bellen of die en die thuis is, kunnen we misschien samen eten, hee kijk een vogel! … Oh wacht, ik heb nog ergens een kind bij de opvang.”
De leuke jongen uit de trein had zich er al lang bij neergelegd dat er geen kinderen zouden komen en had daar inmiddels vrede mee. Sterker nog, hij weet het inmiddels hartstikke zeker. Het gesprek waarom hij juist wél graag kinderen wilde, wat in het begin van onze relatie dus zo was, hebben we nooit gevoerd. Waarschijnlijk omdat ik zo stellig was in mijn anti zijn. De pogingen om te bespreken waarom ik het een aantal jaar later wél wilde, bleven pogingen. “Het is een gevoel.”
Niet nadenken is genieten
Zo kan ik nog wel even doorgaan. Over dingen die gebeurden en waar ik iets van vond. Of iets bij voelde. Opmerkingen die ik liet passeren. Voorvallen waar ik lekker zelf op ging zitten broeden. Of die ik wegstopte om er niet meer over na te denken. Wat ook een vorm van genieten is, dat wel. Want dat ik in mijn weekje Nice nauwelijks verder dacht dan welke hoek ik om zou slaan, daar werd ik ontzettend blij van. Ik kwam serieus een stuk uitgeruster thuis dan dat ik vertrok.
Niet praten is, ehm… mijn default setting
Maar dat niet praten… Het zou wel eens een belangrijke bijdrage kunnen zijn aan de staat waarin ik mij bevind, de staat van onrust, chaos en vergeetachtigheid. Natuurlijk in combinatie met het ‘simpele’ feit dat ik veel te veel opdrachten heb aangenomen en me ook verantwoordelijk voel voor een hoop vrijwilligerswerk omdat ik de goede doelen erachter zo mooi vind. Hoe vaak ik ondertussen ook denk: “Ik lijk wel gek dat ik dit nu zit te doen, terwijl ik ook nog dat en dat en dat moet doen.”
Dus prik maar, duw maar, trek maar. Leg je vinger op de zere plek (ook al heb ik je nooit verteld waar het pijn doet). Rammel aan me, schud me door elkaar. Vraag door zoals ik dat zelf in interviews doe. Stel dezelfde vraag op een andere manier. Misschien huil ik, maar daar hoef je niet van te schrikken. Por me, steek me, sleur het uit me. Zet die knijpvingertjes waar mijn papa me soms mee de trap op joeg gerust in mijn nek. Ik denk dat het goed voor me is.
Maar niet altijd.
Soms.
Moeten we in stilte een wijntje drinken.
Of besluiten dat we er verdomd leuk uit zien in dat ene jurkje.
“Hee, ik heb jou ook al een paar keer heen en weer zien lopen. Moet jij ook naar Monaco?” De lange blonde jongen kijkt me hoopvol aan. “Nee, de stad in met bus 12, maar die vind ik nergens. Ik heb net wel een Flixbus gezien, misschien gaat die naar Monaco?” “Nee, ik hoorde net dat de laatste bus om 8 uur is vertrokken. “Oei, succes!” “Ja, jij ook.”
Waarom vind ik op reis gaan leuk? Waarom vind ik alleen op reis gaan leuk? Ik heb het organisatietalent van een driejarige, maar dan zonder het schattige koppie waarmee je toch alles gedaan krijgt. Het richtingsgevoel van een baksteen. En handig ben ik ook al niet.
Hoe ver kan het zijn?
Ik moest dus bus 12 hebben, uitstappen bij het ziekenhuis, dan een klein stukje lopen. Zo had ik thuis opgezocht voor vertrek. Die bus zou rond 22.00 uur voor het laatst rijden, ruim na mijn landing. Op het vliegveld stond het busstation keurig aangegeven. Daar was geen bus 12. Daar waren ook geen bordjes waarop een 12 stond. Het hoogste getal was 10. Ik liep een paar keer heen en weer. Was er aan de andere kant van het vliegveld misschien nog een busstation? Er was niemand bij de bussen, dus ik vroeg naar bus 12 aan mensen die op de tram stonden te wachten. Zij hadden geen idee. Ik vroeg het nog eens aan iemand in het vliegveld. ‘Je ne sais pas.’
Bus 12 vond ik niet. Ik gaf het op. Ik nam een (veel te dure) taxi. Ik had de taxichauffeur al 3 x gezegd dat ik op Avenue Aimée Martin 39 BIS moest zijn. Dat BIS bleek hij telkens niet te verstaan en toen hij bij 39 stopte, dacht ik ‘Ach, hoe ver kan het zijn?’. Nou… In een straat die in een soort U-vorm loopt en alleen bestaat uit enorme, ommuurde appartementencomplexen, kunnen de nummers 39 en 39 BIS zo’n 500 meter uit elkaar liggen en niet eens aan dezelfde kant van de weg. Dus op zoek in het donker. Aan de enige levende ziel op straat vroeg ik of ze wist hoe de huisnummers liepen. Ze had geen idee en wees in de richting waar ik net vandaan kwam. ‘Je ne sais pas’ leken de meest memorabele en meest gehoorde woorden van mijn week in Nice te worden.
Donker
Het volgende obstakel diende zich aan. Ik had extra geld betaald omdat ik na 20 uur aankwam en de congiërge dus langer moest blijven. Er was desondanks niemand te bekennen om me binnen te laten. De congiërge stuurde een filmpje waar ik het zakje met de sleutels uit de struiken moest vissen. Ik vond de sleutels én de juiste ingang tot het enorme complex, om in een knetterdonkere hal te belanden. Wie mij kent weet hoe nachtblind ik ben, dus ik durfde me niet te bewegen. Voor hetzelfde geld staat er ergens een plantenbak. Lang leven mijn mobiele telefoon met zaklampfunctie. Met een een doodenge, schokkerige lift waarvan ik me afvroeg of iemand me zou horen als ie vast zou blijven hangen, ging ik naar de tweede verdieping. Ik had liever met de trap gewild, maar de deur naar het trappenhuis kon ik zo snel niet vinden.
Er zou een sticker met de naam van de verhuurmaatschappij op de deur van mijn appartement zitten. Met mijn telefoon als zaklamp en met mijn rollende rolkoffertje dat in de lege gang van de tweede verdieping klonk als een helikopter, schuifelde ik langs alle deuren. Tot een vrouw haar hoofd om de hoek stak en wees waar ik moest zijn. “C’est celui!” “Merci.” De enige woorden die ik met iemand in het complex heb gewisseld. Ik zag er een week lang niemand. Alleen de boodschappentas die soms wel en soms niet voor één van de deuren stond, impliceerde dat er in minstens één van de appartementen iemand woonde.
Dorst
Natuurlijk had ik niets te eten of drinken bij me, maar ik ging ervan uit dat de basics wel aanwezig waren in het appartement. Dat ik op zijn minst een kop thee kon zetten. Niet dus. Wel een waterkoker, maar geen theezakjes. Wel een koffiezetapparaat, maar geen koffie of koffiefilters. Ik had geen zin om in het donker op zoek te gaan naar een winkel, ik had mijn portie donker wel gehad. Ik kroop in bed na een glas kraanwater, dat in Frankrijk niet half zo lekker is als bij ons. Een fantastisch bed met heerlijke kussens, dat dan weer wel.
De volgende ochtend was ik vroeg wakker, super uitgeslapen, vol energie én hongerig. Snel onder de douche. Waar ik met mijn ogen dicht stond te genieten van de knetterharde straal (want ik hoef de douchewand niet af te drogen, zoals thuis wel elke ochtend het geval is). Toen ik mijn ogen weer open deed, bleek de complete badkamer overstroomd. De glazen wand die het bad afsloot, had zijn taak niet erg serieus genomen. Nu was ik zéker toe aan koffie. En ik moest opschieten met op en neer gaan naar de supermarkt, want om 9 uur had ik de eerste vergadering via Teams en daarna moest ik op zoek naar ondernemersverhalen voor WijLimburg. Al snel had ik de tweede overstroming van de dag te pakken: het bakje van de koffiefilter bleek verstopt.
Mijn eerste werkdag was begonnen…
Nice: kleurrijke, levendige stad
Waarom vind ik op reis gaan leuk? En waarom Nice?
Om alles wat na het ongelukkige begin kwam. Ik stond knettervroeg op om te werken zodat ik ook op tijd kon stoppen om op ontdekking te gaan. En ik werd niet moe van dat vroege opstaan.
Om het prachtige uitzicht vanaf mijn balkon. Uitzicht op de bananenbomen op het balkon onder dat van mij. Op de palmbomen in de gezamenlijke tuin. Op de zee, in de verte, maar toch duidelijk zichtbaar. Als je dan toch ergens moet werken, is dit de perfecte plek. Die luxe heb je als zzp’er.
Om de mooie wandeling die ik moest maken om de berg af te komen en zelfs om de wandeling terug naar boven, die absoluut niet meeviel. De eerste keer stond ik te hijgen als een sledehond.
Om het kijken naar de azuurblauwe zee met de bergen in je rug. Golven blijven toch iets magisch.
Om de prachtige stad met zijn gele gebouwen, groene luiken, overdadige ornamenten. De pompeuze musea. De was aan de balkons. De bloemen in alle kleuren. De citroen- en sinaasappelbomen in de voortuintjes. De muziek door de openstaande ramen.
Om de vele parken en speelpleintjes. Ik hoefde nooit lang te zoeken waar ik mijn lunch zou eten, want om iedere derde hoek lag wel een keurig onderhouden park vol weelderig groen.
Om de lokale keuken. Uiteraard om de keuken. Want lekker eten is altijd een goed idee. Vers stokbrood en croissantjes. Verse vis. Alle typische streekgerechten: salade niçoise, socca en pissaladière (daar kan nooit te veel ansjovis op zitten). Maar ook de vele zalige zoetigheid uit de Noord-Afrikaanse winkeltjes. Tijdens de ramadan zijn de stapels chebakia overal torenhoog. Gunstige bijkomstigheid in Nice: uiteten hoeft niet duurder te zijn dan boodschappen doen. Op de meest toeristische plek waar ik zat, had ik een voor- en hoofdgerecht, wijn en koffie voor 32 euro.
Om de levendigheid. Dansers en muzikanten op straat. Jongeren (en een enkele oudere) die stunts oefenen op skateboards, skeelers, eenwielers. Jongeren met hun drankjes op het strand. Ouderen met hun krasloten op de terrassen van de Bar Tabac.
Om mijn geliefde taal te kunnen spreken en te merken dat ik die nog steeds redelijk onder de knie heb.
Waarom vind ik alleen op reis gaan leuk?
Omdat het heel rustgevend is om een tijdje alleen op jezelf aangewezen te zijn. Mijn hoofd was al snel leger dan in de maanden voor mijn vertrek. Ik moet toegeven dat de onbevangenheid die ik op mijn achttiende in Benin en op mijn 22e in Senegal had er wel een beetje af is. Daar stortte ik me zonder nadenken in allerlei avonturen. Nu let ik toch wat meer op. Zijn mijn sleutels veilig weggestopt? Is de rits van mijn tas goed dicht? Ziet dit steegje er misschien iets te donker uit? Wat als die kerel die net naar me siste en ‘Hello madam’ riep me achterna komt?
Alleen eropuit trekken, is ultiem genieten, vind ik. Leven uit mijn koffertje, want waarom zou ik mijn kleren netjes in de kast hangen? Mijn schoenen uitschoppen bij binnenkomst en ze laten liggen waar ze terecht komen. Mijn gedragen kleding over de eerste de beste stoel slingeren. De afwas laten staan tot de laatste dag. Een boek lezen in een café of op een terras. Kletsen met het horecapersoneel, dat sowieso geïnteresseerd is in waarom je alleen bent. Niemand die een hartverzakking kreeg of op me vloekte toen ik de pan waarin ik eieren wil bakken met een enorme klap op de grond liet vallen, omdat de steel niet goed vast bleek te zitten. Dat ik in het appartement aankwam en 1 ei inmiddels kapot bleek te zijn, was ook alleen mijn eigen probleem.
Met mijn verstand op nul aan een wandeling beginnen en wel zien waar ik uitkom (en dan op een gegeven moment mild in paniek raken omdat ik wel erg ver van huis ben en geen idee meer heb waar dat huis ligt). Trots zijn op mezelf als ik die half gescheurde kurk toch uit de fles krijg. Ongegeneerd wijn nemen bij het ontbijt, want het is zonde dat die fles nog niet leeg is voordat ik vanmiddag terugvlieg. En concluderen dat ie zelfs beter smaakt dan de avond ervoor. Voor me uit staren zonder dat iemand aan me vraagt waar ik aan denk.
Niet nadenken
En heel eerlijk. Vaak dacht ik maar heel weinig. Of mijn croissantje nog in mijn tas zat. Of ik mijn shirt nog een keer aankon (even ruiken!). Dat het niet heel handig was om de zee over mijn schoenen te laten klotsen. Veel dieper gingen mijn gedachten niet. Dat had misschien wel gemoeten. Want mijn reis naar Nice was ook bedoeld om erachter te komen waarom het de laatste tijd niet zo goed met me gaat. De dansende letters op het scherm, de ontsteking achter mijn oor, de extreme moeheid waren er natuurlijk niet zomaar.
Moet ik mijn werk anders aanpakken? Moet ik een stagiaire nemen? Moet ik nog energie steken in bepaalde relaties of moet ik gewoon leren omgaan met hoe die relaties nu zijn? Ga ik nog eens in mijn verleden peuteren op zoek naar bepaalde antwoorden, of laat ik het rusten? Voor die vraagstukken moet ik nu dus tijd maken. Gelukkig heb ik in Nice nieuwe (zonne-)energie opgedaan. Ik kan er in ieder geval weer even tegen.
Boos, blij, bang. Het begint alle drie met dezelfde letter. Ik voel het allemaal tegelijk.
Boos op die gevaarlijke gek van een Poetin die – oh barmhartige samaritaan dat hij is – Oekraïense burgers een vluchtroute naar Rusland biedt. Denazificering. Serieus?!?
Boos omdat het nu ineens allemaal kan. Opvangplekken in iedere veiligheidsregio en zelfs bij mensen thuis. Miljoenen euro’s sorten bij 555. Vluchtelingen ophalen. Asielprocedures overboord gooien. Gratis openbaar vervoer. Met wapperende vlaggen onze solidariteit tonen. Boos dat het al die andere keren niet kon, omdat de mensen niet genoeg op ons leken.
Hoe kijken Syriërs of Afghanen hiernaar? We kunnen moeilijk beweren dat er daar geen oorlog is. En hoe moeten Italië en Griekenland zich hierbij voelen? Europese landen die we iedere keer in hun eigen sop laten gaarkoken als er weer een boot met vluchtelingen arriveert. Want zo zijn de regels, het eerste Europese land waar mensen aankomen, moet het maar uitzoeken. In Griekenland ‘verblijven’ (wonen kan ik het niet noemen) mensen soms al jaren in mensonterende kampen. En als er een kamp afbrandt bouwen we gewoon een nieuw op een nog slechtere plek met nog slechtere omstandigheden.
De Afghanen evacueren die ons leger bijstonden vergaten we voor het gemak, of in ieder geval zou het zo’n vaart wel niet lopen. Pas toen onschuldige burgers al om hun oren werden geschoten, kwamen we in actie. Too little too late. Mijn hart breekt als ik aan de Afghaanse meisjes en vrouwen denk die een paar jaar naar school gingen of werkten en nu weer zijn opgesloten. “Maar misschien zijn de taliban deze keer wat minder wreed dan toen ze de vorige keer aan de macht waren.”
Blij om dezelfde redenen. Dat we het dus wél kunnen: mensen met open armen ontvangen, geld inzamelen, noodhulp leveren, politieke en religieuze verschillen opzij zetten, solidair zijn. Ik zag ontelbaar veel hartverwarmende acties voorbij komen. Kinderen keren hun spaarpot om. Er wapperen ontelbaar veel blauwgele vlaggen. Zo mooi om te zien.
Blij met een hele vieze bijsmaak omdat dit misschien het zetje is dat we nodig hebben om eindelijk onze huizen te isoleren, een extra trui aan te trekken, wat vaker op de fiets te stappen.
Blij dat het ondanks alles gewoon lente wordt.
Bang. Omdat die gevaarlijke gek nog heel veel onvoorspelbare dingen kan doen en hoe dan ook nog heel veel mensen de dood in jaagt. Bang voor de verwoesting. Bang voor de nasleep.
Bang dat we uiteindelijk allemaal gaan lopen klagen over de hoge energieprijzen. Zodat onze principes toch weer overboord gaan. Zodat het niet blijft bij die ene goedkope portie olie die Shell nog van Rusland kocht (“Maar de winst gaat naar Oekraïne!”), maar dat onze politici zwichten voor ons geklaag en de belastingen op brandstof omlaag doen, met vooral het milieu als verliezer. Zo leren we het natuurlijk nooit.
Bang ook dat onze solidariteit met de Oekraïners maar van korte duur is. “Het zijn er toch wel erg veel, en ze blijven toch wel erg lang, en ze pikken onze banen in, en hun eten stinkt, en ze zijn toch wel heel gelovig, en …”
Volgens Good Reads las ik twaalf boeken in 2021. Valt me tegen. Ja, ik had het druk, veel drukker dan in 2020, maar het ritueel van lezen voor het slapengaan ging niet verloren. Daar zat soms een tijdschrift tussen in plaats van een boek, maar dan nog. Twaalf boeken, één boek per maand, 3.507 pagina’s. Een magere score voor mijn doen.
Het dunste boek dat ik in 2021 las, was Slot van Octavie Wolters met 119 pagina’s. Het dikste exemplaar, Slachtoffer 2117 van Jussi Adler-Olsen, telde 480 bladzijden.
Mijn voornemen voor 2022 is om minstens 15 boeken te lezen. Want wat word ik blij van lezen. Zelfs – of juist – als het super gruwelijk is wat ik lees. Als er zesjarige meisjes vlak voor hun eerste schooldag aan een springtouw worden opgeknoopt in een boom bijvoorbeeld, zoals in Ik reis alleen, van Samuel Bjork. (Dankjewel Kitty dat je me dit boek leende).
‘En toen ontdekte Walter het kleine meisje dat aan de boom hing. Ze bungelde boven de grond met haar schooltas op haar rug. En een bordje om haar nek. IK REIS ALLEEN.’
Dan kun je toch niets anders doen dan verder lezen? Zelfs als je gezond verstand tegen je zegt ‘over zes uur gaat de wekker’, moet je toch de pagina omslaan. En nog eens. En nog eens.
In het bos
Gisteren liep ik door het bos rondom Eckelrade met business coach Laura Lazzarini. Ze vroeg of er een onderwerp was waar ik me in vast wilde bijten. Ik herinnerde me dat ik ooit uitgebreid onderzoek wilde doen naar hoe mensen in Benin en Senegal naar Europa kijken en hoe Europa in die twee Afrikaanse landen in de media komt (toen ik er was zag ik vooral Frankrijk voorbij komen). En andersom, hoe we in Nederland en België naar Afrika kijken en wat we erover lezen in de kranten en zien in het nieuws. Dat ik mensen wilde interviewen over hun beeldvorming en dat er uiteindelijk een boek moest komen, waarin ik onder andere zou laten zien dat Afrika geen homogeen land is, zoals het hier in de media wel eens lijkt, maar een groot continent met veel verschillende culturen, geloven en levenswijzen. Een onderzoek dat ik nooit uitvoerde en een boek dat ik nooit schreef omdat na mijn afstuderen het ‘grotemensenleven’ begon.
Eigen boek
“Je kunt toch ook beginnen met corresponderen met je contacten daar?”, opperde Laura. “En die mail- of briefwisseling als basis voor een boek gebruiken.”
Ja, natuurlijk! Waarom dacht ik daar niet eerder aan? Bij thuiskomst appte ik meteen met Florence, de vrouw die aan mij ‘gekoppeld’ werd in 1998. Omdat ze de enige was die mij in huis durfde te nemen. (Lang verhaal). Na een kennismaking in Cotonou, ging ik met haar mee naar Womey. Daar woonden zij en ik drie maanden bij haar moeder, oma, zus, broertje, tante en neefje. Florence woonde daarna drie maanden bij mij, mijn ouders, broertje en zusje. Ik noem haar nog vaak ‘grote zus’. Na de wandeling apptje ik haar: “We gaan met elkaar mailen en dat wordt een boek.” Dat vond ze een goed plan.
2022 wordt het jaar van meer lezen en meer schrijven. En wie weet een eigen boek…
Vandaag 19 jaar geleden maakte ik de langste treinreis van mijn leven. Van Tilburg terug naar huis. Een winteravond. Het was koud. Het was donker. Ik was de laatste persoon op weg naar de woning die nooit meer hetzelfde zou zijn. Omdat ik die dag lang niet bereikbaar was. Tot dat telefoontje op de vaste telefoon in het studentenhuis. Mijn fiets was kapot of kwijt. Ik moest naar het station. Ik mocht op de fiest van een huisgenoot. Dacht er nog wel aan om die af te sluiten. Maar mijn huisgenoot zou zijn fiets nooit meer terugzien. De fietsensleutels gingen met mij mee. En ik bleef een tijdje weg.
Alsof de situatie nog niet erg genoeg was, had de trein vertraging. J zou me in Bunde van het station halen. Ik wilde hem bellen dat ik later kwam. In plaats daarvan belde ik de studiegenoot waarmee ik stage liep. We hadden elkaar niet gezien op het kantoor van Amnesty International. Ik was daar die dag niet en heb geen idee meer waarom. “Hee Lieke, hoe is het?” “Goed! Maar ik belde jou per ongeluk, moest eigenlijk iemand anders hebben.”
Ik zei zonder nadenken dat het goed met me ging. Terwijl ik me nog nooit zo slecht had gevoeld. Raar hoe dat werkte in mijn hoofd. En nog steeds werkt. ‘Goed’, is het standaardantwoord. Ook als het helemaal niet zo goed gaat. Ik probeer te genieten, dromen niet uit te stellen, nu te leven omdat het zomaar ineens voorbij kan zijn. Maar dat lukt me lang niet altijd. In deze tijd van het jaar lukt het me zelfs bijzonder slecht. Daar zit ook corona voor iets tussen. En hoe onverantwoord en polariserend we daar met zijn allen mee omgaan. Voor het eerst zijn we op jouw sterfdag niet compleet. Want jouw jongste dochter heeft het virus opgelopen.
Ik schreef het deze week ook al op mijn zakelijke blog, dat ik iedereen leuk werk en een leuk leven wens en dat ik niet zo veel snap van al dat sparen voor later of van met tegenzin naar je werk gaan. Want misschien is er geen later. En hoe veel spijt heb je dan van alles wat je niet deed? Toevallig (?) droomde ik vannacht dat ik in China was. Het land dat jou zo fascineerde, het land dat je zou bezoeken als… Ja, wanneer zou je gegaan zijn?
Papa, ik geloof er niets van en toch hoop ik dat je naar ons kijkt. Naar je vrouw en kinderen. En dat je tevreden bent met wat je ziet. Dat je trots bent. Op ons allemaal. We zijn geen gemakkelijke mensen. We kunnen klagen (ik waarschijnlijk het meest). We spartelen soms. Maar we hebben ons leven verdomd goed voor elkaar. We zijn blij met het werk dat we doen. En we doen dat zonder kruiwagens, zonder achterkamertjes, zonder ellebogenwerk. Zoals jij op je werk ook steeds stappen zette zonder je iets aan te trekken van ongeschreven regels en hielenlikkerij. Eerlijk duurt het langst en als jezelf kom je het verst.
Een andere les die ik van jou leerde: vergeet niet om te staren. Jij had staartijd en slaaptijd (“even nadenken”). Staren naar de vlammen in de open haard, naar de vissen in de vijver, of over de zee naar de horizon.
Het is hier stil. Al maanden. Terwijl ik doorgaans blij word van bloggen. Maar de inspiratie is een beetje kwijt en mijn leven loopt iets minder op rolletjes dan dat ik gewend ben. Te veel open eindjes in mijn hoofd. Waardoor ik voortdurend dingen vergeet. Op mijn zakelijke website schreef ik daar al over. Toch heb ik nog steeds geen reden tot klagen. Ik ben dankbaar voor heel veel dingen. Deze rubriek helpt om weer eens in mijn handjes te knijpen en me te realiseren dat ik een bofkont ben.
Ik word blij van: de herfstkleuren. In de blaadjes. En in de lucht. Het geel, roze en oranje stemt me vrolijk. Net als de meesjes in de pot vogelpindakaas. Dat er nog steeds bloemen bloeien in de tuin. En dat ik deze week voor de tigste keer frambozen plukte in eigen tuin. In november! Ik denk dat ik heel blij word van de interieurverzorgster die vandaag voor het eerst kwam poetsen. Ik betaal met heel veel liefde voor tijdwinst. Tijd die ik niet besteed aan stoffen en zuigen, maar aan het nog eens nalezen van een tekst voordat ik op ‘versturen’ klik. Tijd die ik besteed aan het zoeken naar onderwerpen om over te schrijven. Tijd die ik kan besteden aan het lezen van de hele zaterdagkrant in plaats van alleen de voorpagina, omdat poetsen een grote hap uit de zaterdag neemt. Of aan uitslapen. Of aan uitgebreid koken.
Ik ben dankbaar voor: de leuke jongen uit de trein die naast me blijft staan terwijl ik helemaal niet zo leuk ben als mijn hoofd overloopt. Hij moet me soms drie keer hetzelfde vragen en soms in mijn plaats denken, maar bewaart meestal zijn geduld. Hij is de allerbeste persoon om met me mee te denken en mij op het juiste moment een schop onder mijn kont te geven, nu meer dan ooit (‘heb je de autoverzekering ooit teruggezet naar minder kilometers?, als je nu eerst de vlaai gaat bestellen, doorloopt naar de stomerij en daarna… , dan sluit het allemaal mooi op elkaar aan en hoef je niet zo veel in één keer te dragen’). Dankbaar ook voor mijn lieve vrienden die geduldig wachten tot ik weer tijd voor ze heb. Voor collega-tekstschrijvers die soms iets van me overnemen. En voor klanten die het niet erg vinden om wat langer te wachten voor ik aan de teksten voor hun nieuwe website kan beginnen.
Ik word verdrietig van: de polarisatie, het wantrouwen, de boosheid overal om ons heen. Deze week gebeurde het me twee keer dat de persoon aan de andere kant van de tafel begon met “Ik vertrouw de media niet.” Waarop mijn antwoord uiteraard was dat ik ook bij de media hoor, zeker op momenten dat ik – zoals deze week – als journalist werk voor WijLimburg. En dat ik heel veel uitstekende journalisten ken. Als tegenreactie kwam er dan weer “Jou vertrouw ik wel. En ik mag het verhaal vooraf toch nog lezen? Maar heel veel andere journalisten, die schrijven maar wat.” Ik word verdrietig van een groot deel van onze politici, die mede de oorzaak zijn van het wantrouwen en de boosheid van veel mensen. Waarom hebben we nog steeds geen kabinet? Waarom blijven we bomen kappen en hout invoeren voor biomassa? Waarom is er alweer niet genoeg opvangcapaciteit voor vluchtelingen zodat getraumatiseerde mensen uit Afghanistan op een stoel moeten slapen? Nee, ik scheer niet alle politici over één kam. Ja, ik begrijp absoluut dat je het als politicus niet voor iedereen goed kan doen. Ik snap dat bijvoorbeeld de toeslagenaffaire is ontstaan doordat ‘we’ hebben geroepen dat de naleving strenger moest na de ‘Bulgarenfraude’. Ik begrijp ook dat het lastig is om windmolens en zonneparken neer te zetten, omdat niemand die in zijn achtertuin wil. Maar doe in vredesnaam wat meer je best om ons toffe Nederland voor iedereen een fijn land te laten zijn! En waar ik het allerverdrietigst van word: mensen die zomaar ineens ernstig ziek zijn. Leuke en lieve mensen die het ene moment nog met hun kinderen tegen een bal trappen en het volgende moment in het ziekenhuis liggen.
Ik kijk uit naar: een weekendje Gent met een vriendin, een weekje vrij met de leuke jongen uit de trein, vele herfstwandelingen en borrelavondjes. Vrienden, kaarsjes, hapjes. Goede gesprekken. En wat meer rust en minder chaos. Ik riep altijd heel hard dat ik niet vatbaar ben voor stress of depressie, dat ik altijd keurig mijn lijstjes afvink, en dat ik het best functioneer vlak voor een deadline. Maar misschien zit er toch een grens aan hoeveel ik aankan. Dat er veel fijne dingen zijn om naar uit te kijken, helpt. En mooie dingen om op terug te kijken. Zoals dat weekendje Weesp. En dat weekendje in Nijmegen met drie vriendinnen die ik al héél lang ken. De jaarlijkse vriendinnendag duurde dit keer iets langer.
Ik lees: nog steeds iedere ochtend de krant. Met een kop koffie on the side. En iedere avond lees ik voor het slapen in een boek of tijdschrijft. Het boek Slot van Octavie Wolters las ik deze weekuit. Een atypisch boek voor mij, want geen moord en doodslag. Het las heel gemakkelijk weg, ondanks het onderwerp: depressie in tijden van corona. De zwarte Napoleon ligt klaar als volgende boek.
Ik luister: de Top 1500 van Kink. Zo fijn. Tool, Radiohead, Pearl Jam, Smashing Pumpkins. Een soort herbeleving van mijn pubertijd, maar dan zonder de onzekerheden en de drang om ergens bij te horen.
Het voelde een beetje ongemakkelijk. Verkeerd zelfs bij momenten. Gisteren waren er sirenes en lichte paniek. Gisteren riepen we tegen de schoonouders dat ze hun huis moesten verlaten om hoger gelegen gebied op te zoeken. Want als die dijk zou breken dan… Vandaag hadden we gereserveerd op een terras aan de Maas. De machtige Maas die in Maastricht met de minuut zakte, maar verder stroomafwaarts nog druk bezig was haar verwoestende ding te doen en via kades en kelders huizen binnendrong.
Ik kwam van een andere afspraak en was er wat eerder dan de leuke jongen uit de trein. Links voor mij een tafel met 8 luidruchtige Maastrichtenaren van pensioengerechtigde leeftijd. De mannen in polo’s, de vrouwen zwaar in de make-up en behangen met opzichtige sieraden. Stuk voor stuk nadrukkelijk en luidruchtig aanwezig en voor mij zonder moeite woord voor woord te verstaan. Ze waren vooral bezig anderen er doorheen te trekken: “Ik kwam die en die tegen, die zag er echt slecht uit, de coronakilo’s zaten er nog steeds aan.” En ze waren ronduit bot tegen het personeel: “De wijn is op!” “Doe nog een ronde!”
Rechts voor mij een tafel met een gezin uit Midden-Limburg, ouders met een zoon en een dochter voor in de twintig (schat ik, maar daar ben ik slecht in). Zomers, maar netjes gekleed. De jeugd niet op een hippe jongerencamping aan de kust of met een rugzak in de bergen, maar door omstandigheden (iets met een virus) met papa en mama op vakantie in eigen land. Als ik soms een oorglimp opving van hun gesprek, haalden ze vooral vrolijke herinneringen op aan eerdere vakanties.
De zoon van het gezin vroeg na de derde sigaret waarvan de rook recht in zijn gezicht kwam aan een van de “meneren” of hij alsjeblieft de andere kant op wilde blazen. De roker ging compleet door het lint. Hij was een Maastrichtenaar en liet zich in zijn eigen stad door niemand de les lezen. “Wat een kutvolk zijn jullie, ga verdomme terug naar jullie eigen dorp, wat hebben jullie hier eigenlijk te zoeken, niemand vertelt mij in mijn eigen stad wat ik wel en niet moet doen, waar halen jullie het gore lef vandaan om mij aan te spreken… enz enz… ” (Dit uiteraard in plat Maastrichts, maar daar ken ik de taal- en spellingsregels niet van).
“Ik laat me in mijn eigen stad niet vertellen wat ik wel en niet moet doen”
Een van de vrouwen in zijn gezelschap probeerde hem een beetje te kalmeren, maar de rest vond zijn reactie blijkbaar volkomen normaal. De vader van het gezin probeerde nog iets met “Sorry, het was gewoon een vriendelijke vraag”, maar de razende roker was totaal niet voor rede vatbaar. Demonstratief drukte hij zijn sigaret uit om direct de volgende aan te steken. Het gezin liet zich wegpesten. Toen verderop een tafel vrij kwam, wisten ze niet hoe snel ze daar moesten gaan zitten.
De leuke jongen uit de trein en ik hadden een hele gezellige en smakelijke avond. We probeerden het geluid op links buiten te sluiten en genoten van het mooie weer na al die regen en regen en regen. De bediening was top, net als het eten. Helaas viel niet te missen dat het ‘gezelschap der Sjengen’ steeds groter en luider werd. Stoelen en tafels werden ongevraagd en onnadenkend bijgetrokken, terwijl er steeds meer vergane glorie aanschoof. Vertrok er iemand, dan moest hij of zij apart afrekenen, want stel je voor dat iemand een cent te veel betaalde. Op een gegeven moment had het gezelschap zelfs ruzie over wie het meeste van de borrelplank had gegeten en daar dus het grootste deel van moest afrekenen. Fascinerend, in de slechtste betekenis van het woord.
Hebben deze mensen kinderen en kleinkinderen? Wat hebben ze hun kinderen geleerd? Wat waren ze voor voorbeelden? We kunnen wel met zijn allen roepen dat de jeugd geen respect heeft voor wie dan ook, vooral van feesten houdt en regels overtreedt, maar met dit soort (groot)ouders kun je ze bijna niets kwalijk nemen. Het is maar goed voor de rest van Nederland dat deze figuren waarschijnlijk vooral in “hun” Maastricht blijven.
Drie zinnen die jarenlang regelmatig door mijn hoofd schoten. Als ik samen met een collega ging kennismaken met een potentiële klant bijvoorbeeld. Dat ik best mijn best had gedaan, een schoon jurkje uit de kast had getrokken en een doekje over mijn nette schoenen had gehaald. En misschien zelfs lippenstift op had gedaan. Maar dan zag ik mijn collega. Met zo’n mooi getailleerd jasje. Op pumps. Gelakte nagels. Haar opgestoken. En dan voelde ik me direct onvolwassen. We kregen koffie. Bij de eerste slok verdween mijn lippenstift. Terwijl die van haar bleef zitten. En hoe kon het eigenlijk dat haar mooie jasje kreukvrij uit de auto was gekomen, terwijl mijn jurkje eruitzag of we een wereldreis hadden gemaakt?
Zelfs al ik me goed had voorbereid en minstens evenveel wist van het onderwerp als de mensen aan de andere kant van de tafel, voelde ik me toch een soort Calimero. Een kind met spinazie tussen haar tanden of een vlek op haar schort.
Bij een sollicitatiegesprek had ik er ook vaak last van. Had ik een goed verhaal in mijn hoofd. Had ik een ‘veilig’ zwart jurkje aan, of een nette broek. Maar voelde ik me toch kinderlijk tegenover de dames en heren aan de andere kant van de tafel. Zij leken hun kleding te ownen. Zelfs bij de Bijenkorf had ik er last van, terwijl we nota bene allemaal dezelfde lelijke werkkleding droegen. Maar ‘zij’ zagen er niet verfrommeld uit aan het eind van de werkdag.
Die tijd ligt gelukkig lang en breed achter me. Nee, ik snap nog steeds niets van nagellak en lippenstift. Of hoe schoenen er aan het eind van de dag nog steeds blinkend schoon uit kunnen zien. Maar ik pas mijn kleding niet meer aan, aan wat ik denk dat er volwassen of netjes uitziet. Ik voel me blij met badeendjes in mijn oren en appeltjesgroene peren op mijn shirt. Ik heb felblauwe en knaloranje gympies. Ik heb sokken met glitters en armbandjes in alle kleuren van de regenboog. Mijn schoonmama maakte een gele jurk met rode bloemen van stof die ik uit Benin had meegenomen (ze maakte er ook kussens van voor in de bank). En met mijn mama kocht ik vorige week een zwierige rok met bloemen in allerlei kleuren. Toen ik laatst een fotoshoot had, was ik helemaal mezelf.
Het absolute hoogtepunt van mijn kledingkast kwam gisteren binnen. Een cadeautje van de leuke jongen uit de trein. Hoe lief is dat?! Ik verheug me erop om mijn voeten erin te steken, over stoepen te huppelen en over slootjes te springen. Of om met kikkers aan mijn voeten kennis te maken met een nieuwe klant, een presentatie te geven voor een netwerkvereniging, de directeur van een groot bedrijf te interviewen.
Dat van die schoenen die er aan het eind van de dag ook nog schoon uitzien, wil ik wel graag leren 😉